Op dit moment bestaat er voor grootouders geen wettelijk recht op omgang met hun kleinkinderen. Als grootouders een omgangsregeling willen, kunnen zij naar de rechter stappen. Ze moeten dan aantonen dat ze een nauwe persoonlijke binding met hun kleinkind hebben. Bijvoorbeeld omdat ze een onmisbare rol spelen in de opvoeding. Dat is in veel gevallen moeilijk om aan te tonen.

Met deze nieuwe wet wordt de drempel om een omgangsregeling aan te vragen lager. Het uitgangspunt wordt dat een grootouder een nauwe persoonlijke binding heeft met het kleinkind. De grootouder hoeft dit niet meer aan te tonen om ontvankelijk te zijn in het verzoek. De rechter komt hierdoor toe aan de vraag of omgang in het belang van het kleinkind is.

De Kinderombudsman vindt het belangrijk dat bij deze inhoudelijke beoordeling het belang van het kind centraal staat. Dat is ook wat het Kinderrechtenverdrag voorschrijft in artikel 3. Hierin staat dat het belang van het kind altijd voorop moet staan bij alle maatregelen die het kind betreffen. Dus ook bij de vraag of er een omgangsregeling moet zijn met grootouders. De mening van het kleinkind moet daarbij altijd worden meegenomen.

Lees onze reactie op het ontwerpwetsvoorstel drempelverlaging omgang grootouders